Sander Koolwijk


I

met de zin van een kind
dat op een stranddag
een oud museum tot zich neemt
laat ik jouw stilte toe

ramen duw ik wijder
in muren krab ik jouw naam
met kromme kegels bezing ik
de geile trekken rond jouw mond
de trilling in je stem vervloekend
waarmee je zeker zeggen kon
dat er echt niemand anders
niemand anders was dan ons

ik verfoei je – en ik smeek je terug
bezweet kastelen vloeren hier
kreun door deze stilte heen
sla me smijt me ik scheld ik huil
ik meet de meters tot het raam
maar wat ik ook bedenk of krijs
de kille leegte in dit slot
wordt gevuld met stilte stilte
nog meer stiltes

en alle stiltes moorden mij.

 

II

als een man die wil geloven
dat het waar is waar hij voor betaalt
zeg ik ‘s ochtend, ‘blijf nog even’
ook al is het bed waarin ik rechtop
steeds weer half leeg naast mij
en het luik hierboven open
waardoor jouw nestgeur is verdwenen

ver weg ben jij en ik ben hier
– veel minder wordt de liefde niet –

een foto in het hoofd slijt vager
glijdt steeds een glimlach verder weg
het kant van afscheidsseks verstoft
jouw pruimen tarte tatin
smaakt allang niet meer naar ons
en elke wandeling voorbij de haag
is een zoektocht naar wat was
onze afdruk in het gras is gras

is enkel gras.

 

III

de verte is een koude muur van mist
waarin je weggedoken ligt
ik warm op alleen
terwijl ik tegen hoge ramen spreek

ik ben zo moe van steeds de dag
ik wil met samen uren lengen

maar er is niets dan dit gedicht
en stilte laat zich niet verschrijven
mijn woorden kunnen ooit volprezen
maar nu zijn het Muidermuren
die niet beschermen maar isoleren

ik moet de stilte uit
de pennen neer
ik moet de poorten open

de stad wacht
zomer ritselt – het is tijd
de stad is dichterbij dan ooit.

©️ Sander Koolwijk, 2023