Yanaika Zomer

Vertrekken

In zwart en wit blokt het marmer een minnespel
waarvan ik alle regels ken en toch niet vat
hoe ik ben mat gezet voor ik goed en wel begon.
Dat ik elke kant op kon, ik ben per slot de koningin,
maar in de liefde nog lang niet gelukkig.

Ik zou een loper willen zijn. Op een nacht
met gedempte tred de slotgracht overgaan,
mijn bestaan opgeven voor een leven met een burgervouw,
jou vertellen wat ik nu niet mag. Dat ik elke dag
aan je gedacht heb en de kasteelheer
al niet meer kus sinds de allereerste keer.

Soms schuif ik zacht de bedstee uit en dwaal
door de vertrekken van dit huis. Ik ruis
in nachtpon en kamergewaad aan een zijden draad
door houten deuren en bid dat alles slaapt.

In de ridderzaal wachten Mirtillo en Amarylles
en ik weet dat het theater is in olieverf op doek,
dat hij heimelijk een man is, maar ik mis je
en ik zoek ons twee in de boevenstreken
van een goud penseel.

Heel even mag ik Mirtillo zijn en kroon je mij
met een bloemenkrans, dansen de bosnimfen
in een kring om ons heen en geen heer
of meester die ons lessen over liefde leest.

Nog voor het strijklicht en de plicht
van een kasteelvrouw roepen, neem ik
de plaats in op het zwarte vlak dat mij
is toegedicht. Ik richt mijn blik naar buiten,
in honderdtwintig ruitjes breekt de gaard.
Ik bewaar ons tot in pruimentijd.